Klei in je rugzak
Door Marlen Visser
Onlangs vond op mijn werk onze jaarlijkse scholingsdag plaats. Ik werk op het hoofdkantoor van een regionale kinderopvangorganisatie en voor deze gelegenheid was ontwikkelingspsycholoog Steven Pont uitgenodigd (je weet wel, van die geweldige serie ‘Het geheime leven van vierjarigen’). Hij hield voor ruim 200 pedagogisch medewerkers en een twintigtal staf- en managementcollega’s een presentatie over het begrip ‘zelfbeeld’.
Het statement dat Steven maakte was dat je niet je eigen zelfbeeld creëert, de term ten spijt. Een pasgeboren baby kan niet naar zichzelf kijken, maar ervaart de wereld om hem heen door wat hij ziet, hoort, ruikt, voelt en proeft. Als een kind opgroeit, vormt hij zich een beeld van zichzelf op basis van wat hij terugkrijgt van anderen. Steven omschreef dat als volgt:
Elke keer als je als volwassene iets tegen een kind zegt, stop je een beetje klei in zijn rugzak. Dat geldt voor vaders, moeders, pedagogisch medewerkers, opa’s en oma’s, kortom alle volwassenen die om een kind heen staan. Van al die stukjes klei die de omgeving in de rugzak van het kind stopt, vormt het kind zijn zelfbeeld. Hiermee wordt direct duidelijk hoeveel invloed wij als volwassenen op een kind hebben, waarbij het effect niet alleen nu wordt gegenereerd, maar ook doorwerkt in de toekomst. Als je hierover nadenkt, is dat nogal een verantwoordelijkheid. Steven gaf het volgende voorbeeld:
Een meisje van zes jaar komt naar je toe om haar tekening te laten zien. Stel je zegt ‘dit is veruit de meest lelijke tekening die ik ooit heb gezien’, dan is de kans zeer klein dat het meisje die middag opnieuw haar kleurpotloden uit de kast trekt. Maar als je zegt ‘wat een geweldige tekening, mag ik die in mijn werkkamer ophangen?’ dan maakt ze er dezelfde dag nog twee, die ook nog eens beter zijn dan de eerste, omdat oefening kunst baart.
Iemand die als kind vooral negatieve of kritische stukjes klei in zijn rugzak heeft gekregen, heeft daar een leven lang last van. Zijn bij elkaar gekleide zelfbeeld is laag en hij zal keihard moeten werken om dat beeld nu en op latere leeftijd te veranderen.
De presentatie bracht me terug naar mijn eigen kindertijd. Toen ik elf jaar was en in klas 5 (nu groep 7) zat, schreef meester Stolk op mijn opstel ‘Ga een boek schrijven’. Ik lachte erom en was vooral benieuwd naar mijn cijfer. Maar hij zei dat hij het meende en gaf me een ‘heen-en-weerschrift’ waarin ik mocht werken aan mijn verhaal. Hij las elk nieuw geschreven stuk en voorzag het van opbouwend commentaar. Zo had ik op mijn elfde, zonder dat ik me ervan bewust was, mijn eerste redacteur.
Na enkele weken stopte ik met schrijven en gooide ik het schrift zonder pardon in de prullenbak. Ik was een sportief meisje en maakt liever salto’s in de achtertuin. Het hele voorval vergat ik nadien. Totdat mijn debuut Stem! In 2015 op de drukpers lag.
Vanuit het niets ging er een luikje in mijn hoofd open en herinnerde ik me meester Stolk als allereerste persoon in mijn leven die me had aangemoedigd om te gaan schrijven.
Zou het hier ook om een stukje klei gaan, dat ik al die jaren in mijn rugzak had meegedragen? Mogelijk heeft dat me onbewust het vertrouwen gegeven dat ik in staat was om een boek te schrijven. Plus het doorzettingsvermogen dat elke schrijver hard nodig heeft op momenten dat hij het gevoel heeft dat het nooit wat gaat worden met dat verhaal.
Meester Stolk was aanwezig op mijn boekpresentatie. Ik ben hem dankbaar dat hij, zonder dat hij iets wist van rugzakken met klei, heeft bijgedragen aan mijn vertrouwen om dat te doen waar ik blij van word.